Reactie op feitelijke onjuistheden in artikel in Trouw van 29 april 2025

6 mei 2025

Algemeen

Op 29 april 2025 heeft Trouw zowel online als in de krant een artikel gepubliceerd genaamd “Medische zorg voor arrestanten wordt uitbesteed aan omstreden bedrijf.” Dit artikel is tendentieus, slordig, bevat een groot aantal feitelijke onjuistheden en voor aantijgingen die in het artikel worden gemaakt is geen enkele basis. 

Trouw haalt meerdere afzonderlijke partijen door elkaar

Allereerst haalt Trouw meerdere afzonderlijke entiteiten binnen de Arts en Zorg Groep door elkaar. Wij zullen daarom in dit persbericht namens Arts en Zorg, Gezondheidszorg Asielzoekers Nederland (GZA) en Regionale Medische Diensten (RMD) gezamenlijk reageren op de inhoud van het artikel van Trouw. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat Arts en Zorg reguliere huisartsenzorg levert, dat GZA de zorg aan asielzoekers levert en dat Regionale Medische Diensten de aanbesteding voor de medische arrestantenzorg voorlopig gegund heeft gekregen van de Politie en Koninklijke Marechaussee.

Meerdere feitelijke onjuistheden

In de eerste plaats worden wij in de kop van het artikel door Trouw en de betreffende journalisten een “omstreden bedrijf” genoemd. Deze aantijging is onjuist en zonder enige feitelijke basis.

In de tweede plaats staat in het artikel ten onrechte de volgende stelling: “Deze partij raakte eerder in opspraak.” Wij zijn niet in opspraak geraakt. Deze stelling is ook niet onderbouwd.

In de derde plaats staat de volgende onjuiste stelling in het artikel: “Dat de winnende partij eerder in gebreke bleef bij de zorg voor asielzoekers, was bij de politie niet bekend.” Regionale Medische Diensten is de winnende partij van de aanbesteding. Zij verleent geen zorg aan asielzoekers, die werd en wordt geleverd door GZA. Voor zover Trouw doelt op GZA, geldt dat GZA nooit in gebreke is gebleven bij de uitvoering van de opdracht van het COA. Zij heeft steeds zorg geleverd aan asielzoekers conform de gemaakte afspraken. Er was dus ook niets waar wij de Politie van op de hoogte hadden moeten brengen.

In de vierde plaats vindt ook de volgende zin in het artikel geen enkele basis in de feiten: “Die zorg voor asielzoekers verliep de afgelopen jaren allerminst vlekkeloos. Zo bleek GZA niet in staat om bij een toenemend aantal asielzoekers iedereen huisartsenzorg te leveren, terwijl snel kunnen anticiperen op wisselende aantallen asielzoekers in de opvang ‘een absolute randvoorwaarde’ was van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA).” Zoals hiervoor reeds opgemerkt, is GZA nooit in gebreke geweest bij de uitvoering van de opdracht van het COA ten aanzien van het leveren van de zorg aan asielzoekers. De zorg die GZA aan asielzoekers levert is in 2022 uitgebreid gecontroleerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en juist positief door de IGJ beoordeeld. Zie het bericht van de IGJ d.d. 31 mei 2022. De inhoud van deze zin in het artikel is feitelijk onjuist en getuigt van onvoldoende kennis en begrip bij de journalisten van hoe de zorg aan asielzoekers en de crisis noodopvang van asielzoekers georganiseerd was. De journalisten lijken hier met name zichzelf als bron te hanteren en te verwijzen naar een eerder artikel dat zij hebben geschreven en dat door Trouw op 17 maart 2024 is gepubliceerd en dat eveneens feitelijke onjuistheden bevat. Op de onjuistheden in het artikel van 17 maart 2024 is eerder deze inhoudelijke reactie gegeven door GZA.

Kort gedingprocedures

Ten aanzien van de onderwerpen in het artikel die onderdeel zijn van de dagvaardingen in de kort gedingprocedures, zullen wij op die feitelijke onjuistheden inhoudelijk reageren in die procedures en in dit stadium geen commentaar leveren.

Wij zien de uitspraken in de kort gedingprocedures met veel vertrouwen tegemoet. Enerzijds vanwege de vele feitelijk onjuistheden over ons die in de dagvaardingen staan, anderzijds omdat wij achter onze dienstverlening en onze inschrijvingen staan waar we qua prijs en kwaliteit een win-win situatie creëren voor onze opdrachtgevers.

Commissie Hoes

In het artikel van Trouw van 29 april 2025 en ook in een artikel van Trouw van 28 april 2025 wordt gerefereerd naar de zorgen van enkele GGD’en, de GGD GHOR en de Beroepsvereniging Forensisch Medisch Genootschap over “het wegvallen van medische arrestantenzorg” en het feit dat de forensische zorg daarmee haar financiering zou verliezen. Ook in andere kranten die onderdeel zijn van DPG Media hebben lokale GGD’en – overigens ook GGD’en die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de voorlopige gunning van de aanbesteding van medische arrestantenzorg – vergelijkbare stellingen ingenomen.

In deze artikelen wordt een onvolledig en daarmee onjuist beeld geschetst van de context waarbinnen de aanbesteding van de medische arrestantenzorg heeft plaatsgevonden.

Al in 2017 is door de Commissie Hoes een rapport over de “Toekomst voor de forensische geneeskunde – Advies van de Commissie Forensisch Medisch Onderzoek en Medische Arrestantenzorg” opgesteld en aan de Minister van Veiligheid en Justitie aangeboden. Daarnaast is, op verzoek van de Commissie Hoes in 2017 het rapport genaamd “Rapport II voor de Commissie Hoes, Doorrekening van het centralisatiescenario voor forensisch medisch onderzoek en lijkschouw” opgesteld door het Nivel (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg). Het volledige rapport van de Commissie Hoes kan hier worden gedownload.

Een van de adviezen van de Commissie Hoes was juist dat de medische arrestantenzorg en het forensisch medisch onderzoek gescheiden georganiseerd en uitgevoerd dienen te worden, mede in het belang van de patiënten, ter waarborging van het medisch beroepsgeheim en ter voorkoming van de (schijn van) belangenverstrengeling.

De GGD’en en De Beroepsvereniging Forensisch Medisch Genootschap hebben zich klaarblijkelijk niet voorbereid op een situatie die zij al sinds het rapport van de Commissie Hoes in 2017 hebben kunnen zien aankomen. Dat zij dit niet hebben gedaan, is volledig aan henzelf te wijten en niet aan de Politie of de partij die uiteindelijk de aanbesteding gegund heeft gekregen.

Hieronder citeren wij enkele relevante citaten uit het rapport van de Commissie Hoes. 

“De Commissie veronderstelt dat in Nederland de medische arrestantenzorg uit bedrijfseconomische overwegingen onderdeel uit is gaan maken van de forensische geneeskunde. Het aantal dienstverrichtingen op het terrein van lijkschouw en zeker op het terrein van forensisch medisch onderzoek (FMO) is namelijk relatief gering. Het aantal dienstverrichtingen op het terrein van medische arrestantenzorg (MAZ) ligt beduidend hoger. NIVEL schat in zijn onderzoek op basis van cijfers die aanbieders leverden dat in het eerste half jaar van 2016 ruim 31.000 zaken werden gedaan op het gebied van MAZ, 7.000 FMO-zaken en 3.200 lijkschouwen, waarbij onderzoekers aangeven dat dit laatste cijfer waarschijnlijk flink hoger ingeschat moet worden omdat niet alle aanbieders de cijfers registreren ten behoeve van de politie.”

“De constatering dat in de genoemde Europese landen de medische arrestantenzorg niet binnen de forensische geneeskunde valt, staaft het standpunt van de Commissie dat forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg naar aard en doel van activiteiten ten principale moeten worden beschouwd als twee verschillende functies in het Nederlandse strafrechtelijke stelsel. Voor forensisch medisch onderzoek geldt – evenals voor forensische lijkschouw en forensisch-technisch onderzoek – een overheidsprerogatief. De bevindingen uit forensisch medisch onderzoek zijn gericht op de waarheidsvinding in het strafrechtelijke onderzoek. De medische arrestantenzorg daarentegen dient het belang – de gezondheid – van de arrestant in de politiecel. Bijzonder in deze situatie is dat de arrestant afhankelijk is van de politie voor zijn toegang tot de gezondheidszorg. De politie is er immers formeel voor verantwoordelijk dat de medische arrestantenzorg kan worden verleend. Voor MAZ wordt gesteld - in tegenstelling tot voor FMO - dat er sprake is van een private taak vanuit een publieke verantwoordelijkheid.”

“(…) in het onderhavige advies om de dienstverlening van forensisch medisch onderzoek robuuster te organiseren en de positie van medische arrestantenzorg binnen het terrein van de gezondheidszorg nader te duiden. Langs deze wegen ontstaat er ruimte en richting voor structurele kwaliteitsverbetering.”

“De forensisch arts treedt dan op als adviseur-onderzoeker van de politie (FMO) èn als behandelend arts van de arrestant (MAZ). Dit leidt in voorkomende gevallen tot rolvermenging en onduidelijkheid bij de arts over de eigen rol en bij de arrestant over de rol van de arts met gevolgen voor de zorgverlening als zodanig, maar ook voor de naleving van de regels met betrekking tot het medisch beroepsgeheim. In de tuchtrechtspraak zijn gevallen bekend dat de arts de politie (onbewust) te veel informatie verschafte zonder bewuste instemming van de arrestant en daarmee dus het medisch beroepsgeheim schond.”

“Bij medische arrestantenzorg staat het belang van de gezondheid van de arrestant voorop. De arts die medische arrestantenzorg verleent, verleent medische zorg. Soms adviseert deze arts de politie, bijvoorbeeld of vervoer of verhoor gelet op de medische conditie van de arrestant mogelijk is. Bij deze adviezen is eveneens de gezondheid van de arrestant van doorslaggevend belang. Medische arrestantenzorg kan net als andere gezondheidszorgtaken in Nederland worden aanbesteed. Een bijzonder kenmerk van medische arrestantenzorg is dat de zorgvrager (de arrestant) niet uit eigen beweging toegang heeft tot de zorgverlener, aangezien de arrestant ingesloten is in een politiecel. De politie heeft hier een verantwoordelijkheid en dient ervoor te zorgen dat de arrestant de medische zorg krijgt die hij behoeft. Medische arrestantenzorg is aldus te definiëren als een private taak vanuit een publieke verantwoordelijkheid.”

“Daarbij tekent de Commissie wel aan dat beide taken niet mogen worden uitgevoerd door één en dezelfde (forensisch) arts ten aanzien van één arrestant. Dit om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.”

“Een analogie naar aard van de zorg ziet de Commissie tot op zekere hoogte in de zorg aan gedetineerden in een justitiële instelling. Deze zorg wordt verleend door een huisarts – overeenkomstig het door DJI gehanteerde equivalentiebeginsel - met een ‘justitiële aantekening’ als bijzondere bekwaamheid. Hoewel de juridische status van arrestant en gedetineerde en de medische zorg die nodig is niet helemaal gelijk zijn, zijn er toch overeenkomsten zoals de context (“het ingesloten zijn”) en populatie. Gesteld kan worden dat een belangrijk deel van de arrestanten en gedetineerden in feite dezelfde groep is.”

“Medische arrestantenzorg wordt door de Commissie gedefinieerd als een private taak vanuit een publieke verantwoordelijkheid. Er zijn voldoende aanbieders om van een markt te kunnen spreken. Evenals taken op het terrein van de gezondheidszorg dient ook medische arrestantenzorg te worden aanbesteed. De procedure voor sociale en andere specifieke dienstverlening lijkt daarvoor de grondslag.”

Conclusie

Gelet op het voorgaande, had dit artikel door Trouw niet met deze inhoud of in deze vorm gepubliceerd mogen worden. Wij beraden ons op eventuele juridische stappen.